Ondanks mijn aanvankelijke weerstand tegen ADHD-medicatie besloot ik het, in navolging van twee vrienden die er recent goede ervaringen mee hadden, toch maar eens een kans te geven. Sinds mijn diagnose twee jaar geleden heb ik mijn modus grotendeels gevonden, maar soms is er nog die sneeuwbal die aan het rollen gaat. Wellicht blijkt de medicatie een hulpmiddel en als het me totaal niet bevalt kan ik mijn weerstand in ieder geval onder woorden brengen. Twee weken lang slik ik dagelijks drie tabletten Ritalin (10 mg; een bescheiden dosis) en doe ik in dit Ritalin report verslag van mijn bevindingen.
Twee doosjes, iets verschillend in formaat. Op het kleinste zit een waarschuwingssticker, met de boodschap dat de inhoud het reactievermogen kan beïnvloeden. De dame aan de balie had ze voor me neergelegd en het werk op haar computer hervat. ‘Heeft u er nog vragen over?’ vroeg ze, terwijl ik de afweging of er nog iets volgen zou, starend aan het verwerken was. Ik voelde me dat jochie van zestien, voor het eerst, zenuwachtig, aan de balie van de coffeeshop. Nee hoor, zei ik. Het lukt wel. Ik verwonderde me minsten zo over de achteloosheid waarmee het product werd uitgeserveerd als over het feit dat ik dit ging doen.
Aanvankelijk had ik me ertegen verzet. ‘ADHD,’ zo stelde de coach van mijn afgelopen traject, ‘is niet iets dat gefixt hoeft te worden.’ Ik kon me daar volledig in vinden. Het traject, dat buiten mijn zorgverzekering viel, is een jaar geleden naar tevredenheid afgerond, maar nu oude routines de kop opsteken is er geen werkgever meer die de kosten voor me dekt. Voor de ADHD’er valt in deze samenleving nog veel te winnen. Aan beeldvorming en aan ruimte. Veel hulpverlening vertrekt vanuit het gegeven dat een afwijking gelijk staat aan een stoornis, maar daar heb ik, evenals diverse onderzoekers en hoogleraren, ernstige twijfels bij. Zoals Paul Verhaeghe bijvoorbeeld zegt (ik parafraseer hier even hoe ik het me naar eer en geweten herinner): Dat ADHD als stoornis wordt gezien, illustreert dat wij als samenleving niet goed kunnen omgaan met afwijkend gedrag. Die uitspraak maakt me strijdbaar, maar die strijd maakt me vermoeid soms. Moe van mezelf, moe van het vermoeien van mijn omgeving. Drie maal daags een pilletje om die boog wat te laten vieren; kom maar door. Maar met die tabletjes komt direct de vraag wat de gele trui nog waard is.
Omdat hij het ADHD-onderzoek niet had gedaan, baseerde de psychiater zich vooral op mijn wensen. De man, bijna van pensioengerechtigde leeftijd, hield de toon zakelijk en vluchtig. Op het verloop van zijn dag zou de uitkomst van dit gesprek geen vat krijgen. ‘Ik heb het immers maar van horen zeggen’, legde hij uit. Ik gaf wat antwoorden die ‘over stemming’ gingen. Ik keek naar mijn psycholoog, die ook aanwezig was. Ze herhaalde wat de psychiater zei, en vertelde me dat uitproberen geen kwaad kon. ‘We kunnen kijken of je er voordeel bij hebt. En anders stoppen we er gewoon weer mee’, vulde de psychiater aan. De psycholoog zette intussen uiteen hoe mijn therapie eruit zou zien. ‘Want,’ zei de psychiater, ‘het geneest niks.’ Verderop in het gesprek zou ze naar mijn agenda en to-do-lijst kijken en zeggen dat ik dagelijks wel erg veel vraag van mezelf.
Anderhalf uur na het gesprek, een mail van de apotheek: uw recept kan worden afgehaald. Ik nam mijn paspoort mee om me te identificeren, maar daar werd niet naar gevraagd. De volgende dag zou ik beginnen.
Eerder maakte ik een podcast over ADHD; die vind je (o.a.) hier.